Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van [19]Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het [20]westen, en [21]Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en [22]riep den Naam des HEEREN aan. 19. Een stad, gelegen in het land, dat den stam van Benjamin daarna toegevallen is, en aldus eerst genoemd door Jakob, toen hij reisde naar Mesopotamie, maar voor dien tijd geheten Luz; onder hfdst.28 vs.19. 20. Hebr. zee. Hierdoor wordt het westen verstaan, omdat de westzijde van Kanaan aan de zee gelegen was; zie onder hfdst.13 vs.14, en hfdst.28 vs.14; Num.3:23; Deut.3:27, enz. 21. Een stad in het land Kanaan, in den stam van Benjamin, oostwaarts van Bethel gelegen; zie Joz.7:2. 22. Zie boven hfdst.4 vs.26.